Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY3660

Datum uitspraak2006-07-12
Datum gepubliceerd2006-07-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200510345/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij onderscheiden besluiten van 17 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) appellanten meegedeeld dat op hun persoonslijsten in de gemeentelijke basisadministratie de Nederlandse nationaliteit wordt verwijderd en de geslachtsnaam wordt gewijzigd van [naam A] in [naam B].


Uitspraak

200510345/1. Datum uitspraak: 12 juli 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant 1A], [appellant 2A] en [appellant 3A], in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Rotterdam geregistreerd als [appellant 1B], [appellant 2B] en [appellant 3B], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nos. 05/1867, 05/1868 en 05/1869 van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2005 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. 1.    Procesverloop Bij onderscheiden besluiten van 17 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) appellanten meegedeeld dat op hun persoonslijsten in de gemeentelijke basisadministratie de Nederlandse nationaliteit wordt verwijderd en de geslachtsnaam wordt gewijzigd van [naam A] in [naam B]. Bij onderscheiden besluiten van 31 maart 2005 heeft het college de  daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 november 2005, verzonden op 9 november 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 19 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 8 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2006, waar [appellant 2A] en [appellant 3A] in persoon, bijgestaan door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda, en door M.P. del Corro Mitilla, tolk, [appellant 1A], vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, en het college, vertegenwoordigd door L.H. Drost, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e: a. (…); b. (…); c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld; e. (…).    Ingevolge artikel 42, derde lid, van de Wet GBA worden in de gevallen bedoeld in artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, de gegevens over het Nederlanderschap ontleend aan een afschrift van een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van een rechterlijke instantie in Nederland.    In bijlage I bij de Wet GBA wordt, voor zover hier van belang, de geslachtsnaam aangemerkt als gegeven over de burgerlijke staat.    Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) kan een ieder die, buiten een bij enige in een der delen van het Koninkrijk gevestigde rechterlijke instantie of een in administratief beroep aanhangige zaak, daarbij  onmiddellijk belang heeft, bij de rechtbank te 's-Gravenhage of, indien hij in de Nederlandse Antillen of Aruba woonachtig is, bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba een verzoek indienen tot vaststelling van zijn Nederlanderschap of tot vaststelling dat hij het Nederlanderschap niet bezit. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip het Nederlanderschap al dan niet bezat.    Ingevolge artikel 19 van de RWN is aan een onherroepelijk geworden beschikking, gegeven met toepassing van artikel 17, elk met de uitvoering van enige wettelijke regeling belast orgaan gebonden. 2.2.    Appellanten zijn geboren in respectievelijk 1969, 1972 en 1974 in de Dominicaanse Republiek als natuurlijke dochters van [moeder], die ten tijde van hun geboorte de Dominicaanse nationaliteit had. De moeder is in 1978 in het huwelijk getreden met [echtgenoot], van Nederlandse nationaliteit, en in 1982 van hem gescheiden. Eind jaren negentig hebben appellanten zich in Nederland gevestigd en zich ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van Rotterdam. Bij de inschrijving is gebruik gemaakt van de gegevens die waren vermeld in de Nederlandse paspoorten van appellanten, die aan hen op de Nederlandse Antillen waren verstrekt. Bij de inschrijving heeft het college appellanten blijkens de stukken verzocht om overlegging van geboorteakten en akten van erkenning het vaderschap. 2.3.    Voorop moet worden gesteld dat, zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 3 maart 2004 in zaak no. 200305066/1, de gegevens in de gemeentelijke basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. 2.4.    Appellanten komen op tegen de overweging van de rechtbank dat het aan hen is om aan te tonen dat zij na de datum van opmaken van hun geboorteakten de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, alsmede een andere geslachtsnaam dan die welke in hun geboorteakten staat vermeld. Voorts betogen zij dat de erkenning door [echtgenoot] - op grond waarvan zij stellen de Nederlandse nationaliteit en de achternaam [naam A] te hebben gekregen - waarschijnlijk niet in de Dominicaanse Republiek heeft plaatsgevonden en dat, mede in aanmerking genomen dat de Dominicaanse Republiek wordt aangemerkt als probleemland met betrekking tot het verkrijgen van documenten, de omstandigheid dat de erkenning niet is vermeld in de door hen overgelegde Dominicaanse geboorteakten niet betekent dat de erkenning niet heeft plaatsgevonden.    Appellanten betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college ondanks het beroep op het vertrouwensbeginsel en het beginsel van rechtszekerheid gehouden is om bij gebleken onjuistheid van de in de basisadministratie opgenomen gegevens, deze te wijzigen. Zij voeren aan dat hen vanaf 1982 verschillende malen een Nederlands paspoort is verstrekt door de Nederlandse autoriteiten, dat zij er op mochten vertrouwen dat zij deze op grond van juiste gegevens hebben verkregen en dat dit vertrouwen niet kan worden doorkruist door de Wet GBA, die van later datum is dan het bij hen gewekte vertrouwen. 2.4.1.    Op de voet van het bepaalde inzake de verplichtingen van de burger ten behoeve van het bijhouden van de basisadministratie in hoofdstuk 2, afdeling 3 van de Wet GBA, hebben appellanten in het kader van het onderzoek van het college naar aanleiding van hun aangifte en eerste inschrijving, geboorteakten overgelegd, waaruit blijkt dat zij zijn geboren als natuurlijke kinderen van [moeder]. Over het vaderschap van appellanten is daarin niets vermeld. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen kan uit deze akten noch worden opgemaakt dat appellanten de Nederlandse nationaliteit bezitten, noch dat zij niet de geslachtsnaam van hun moeder, [naam B], dragen. 2.4.2.    Voor wat betreft de wijziging van de geslachtsnaam van appellanten in de basisadministratie overweegt de Afdeling als volgt.    Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA worden gegevens omtrent de geslachtsnaam, die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, ontleend aan de in die bepaling onder a tot en met e genoemde geschriften. Het artikel geeft daarbij een rangorde aan in de geschriften waaraan dit gegeven mag worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd. Dit doet blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet GBA niet af aan de plicht van de burger om eventueel na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (TK 1988-1989, 21 123, nr. 3, p. 44).    Nu een paspoort voor wat betreft de registratie van de geslachtsnaam moet worden aangemerkt als een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d, van de Wet GBA heeft het college bij de inschrijving van appellanten in de basisadministratie terecht verzocht om overlegging van een geboorteakte, een geschrift als bedoel in artikel 36, tweede lid, onder c, van de Wet GBA. Vervolgens was het college, gelet op de dwingende formulering van het in artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA opgenomen rangorde van bronnen, gehouden de geslachtsnaam aan de door appellanten overgelegde geboorteakten te ontlenen. Nu appellanten niet kunnen staven dat hun geslachtsnaam, in afwijking van hetgeen is vermeld in hun geboorteakten, [naam A] is, staat het belang van de betrouwbaarheid van de gemeentelijke basisadministratie er aan in de weg om op grond van het vertrouwen dat bij appellanten door de verstrekking van de Nederlandse paspoorten is gewekt, in de basisadministratie de naam [naam A] te handhaven. 2.4.3.    Voor wat betreft de verwijdering van de Nederlandse nationaliteit van appellanten in de gemeentelijke basisadministratie overweegt de Afdeling als volgt.    Appellanten hebben op 13 januari 2005 een verzoek als bedoeld in artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap ingediend bij de rechtbank 's-Gravenhage ter vaststelling van hun Nederlanderschap. Dit verzoek is bij inmiddels in kracht van gewijsde gegane beschikking van 1 december 2005 afgewezen. Gelet op de dwingende formulering van artikel 42, derde lid, van de Wet GBA en op artikel 19 van de RWN vloeit hieruit voort dat het college gehouden was de Nederlandse nationaliteit van appellanten te verwijderen uit de gemeentelijke basisadministratie. Aan het betoog van appellanten over het bij hen ten aanzien van hun nationaliteit gewekte vertrouwen, kan derhalve niet worden toegekomen. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom    w.g. Mathot Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006 413.